Kersten van den Berg
avrotros.nl/manenkunst
In het zaaltje van het zo mooi in het parklandschap geïntegreerde minimalistische prachtgebouw Museum Belvédère, zag ik vier jaar geleden werken van Frank Lenferink, Van Doesburg, de gebroeders Rinsema en Werkman. Ik noem Frank Lenferink als eerste omdat ik direct getroffen werd door de opvallende en tegelijk juist onnadrukkelijke aanwezigheid, om niet te zeggen: pretentieloze terloopsheid, van zijn tweedimensionale schilderijen. Vooral de radiator met deken fascineerde me vanwege onderwerpkeuze, plaatsing en uitbeelding: het ding radiator v.l.n.r. waarop -of beter: waarboven- toevallig een voorwerp als een deken. De tegenstelling hard - zacht van het afgebeelde is dus al even toevallig. Zonder titel: alleen met een kronkel zou je er een chemiebedrijf met blusdeken in kunnen zien. Van `gelaagdheid` is slechts sprake als daarbij wordt gedoeld op de minutieus opgebrachte verflaagjes (lichtschakeringen!). Was het door de glazen `plinten` van de gevelwanden van de expositieruimte dat ik me de buitenkant van het gebouw bewust bleef en de verwantschap hiervan met Lenferinks schilderij zich bij mij opdrong? Reeds zie ik een nieuwe Lenferink hangen in Museum Belvédère, voorstellende de voorgevel ervan, doekvullend en, met minutieus opgebrachte verflaagjes, de oplichtende plinten.
Leids Universitair Medisch Centrum 2008
Frank Lenferink (1963) won in 1997 de Koninklijke Prijs voor de schilderkunst en schildert objekten uit interieurs en de laatste tijd ook gebouwen in een strakke, symmetrische stijl. Frank Lenferink schildert geen dramatische of verhalende voorstellingen. Hij schildert voorwerpen, maar brengt daarmee ook het schilderij zelf in stelling. “Het is verbazingwekkend hoe weinig informatie je nodig hebt om iets heel specifieks te kunnen herkennenâ€, aldus Frank Lenferink.
De schilderijen van Frank Lenferink zijn sinds het winnen van de Koninklijke Prijs voor schilderkunst in 1997, intenser en leger geworden. Hij schildert alledaagse voorwerpen in een zakelijke, nuchtere stijl. In gedempte bruine, groene en mosterdgele kleuren schildert hij een kast, lamp of tafel die hij frontaal, beeldvullend in het vlak plaatst. De voorwerpen zijn herkenbaar, het is alsof je ze zou kunnen aanraken. Tegelijkertijd werken ze vervreemdend door hun monumentale karakter en het besef van het platte vlak waarop ze zijn geschilderd.
In tegenstelling tot de hedendaagse narratieve trend in de schilderkunst en de hang naar actuele onderwerpen, verwijst Lenferink met zijn verstilde voorstellingen puur naar de schilderkunst alleen. Het uitgangspunt is figuratief, maar het gaat Lenferink niet om het onderwerp. Eerder is hij gefascineerd door de formele kwaliteiten van een schilderij. Hoe de voorstelling zich verhoudt tot het oppervlak van het schilderij. “Ik wil de waarneming concentreren op het verschil tussen een schilderij op zich en wat het voorsteltâ€, aldus Frank Lenferink.
Benno Tutein Nolthenius 2008
Welk boek ligt daar opvallend in het nachtkastje? Het is qua omvang vast geen bijbel en zeker geen Playboy. Duidt het dikke omslag op een fotoalbum? En hoe gaat het kastje daaronder open? Ik zie namelijk geen handgreep. Dit werk van Frank Lenferink (1963) is steriel geschilderd, bijna alsof het een computeranimatie betreft, zoiets als bij het computerprogramma The Sims.
Mijn nachtkastje is iets rommeliger. Een scheefstaand wekkertje en een paar boeken waar ik nog steeds in wil beginnen. Het is trouwens een verrekt groot glas water. Ik begrijp best dat het nog niet is leeggedronken. Zelf heb ik geen glas op mijn nachtkastje. Als ik 'n nachts dorst krijg, dan drink ik uit de kraan in de badkamer, maar meestal les ik mijn dorst ruim voor het slapen gaan. Als ik in de winter geen wijn drink dan heb ik soms last van koude voeten. Met alcohol in mijn lijf heb ik het eerder te warm dan te koud. Mijn schoonmoeder zegt altijd "Water is voor de vissen". Het is de bedoeling dat je bij haar op bezoek een borreltje neemt en niet saai een glaasje water.
Wat zou er allemaal in het kastje zitten? Doorgaans is dat een privédomein. Sexartikelen? Een trouwboekje? De paspoorten? Een kluisje? Misschien is het wel gewoon leeg. Lucht. Wat valt er nog veel te fantaseren bij dit op het eerste gezicht saai en steriel schilderij, met licht, water en lucht.
Medio februari start 'Een overzicht 1998-2008' van Frank Lenferink bij Galerie LUMC in Leiden. Hij won de Koninklijke Subsidie voor Vrije Schilderkunst 1997.
Isabella Werkhoven
De roerloosheid der dingen
Over het werk van Frank Lenferink
Catalogustekst RTBOOK 2007
Kast, lamp, stoel. Bed, tafel, vaas. Aan de hand van Frank Lenferinks schilderijen zou een kind kunnen leren lezen. De doodgewone onderwerpen, die bijna iedereen als vanzelfsprekend omringen, zijn door Lenferink van alle franje ontdaan. Hij heeft ze teruggebracht tot de essentie van een kast, lamp of stoel. In een sobere compositie van strakke lijnen en kleurvlakken die nu eens ruimtelijk worden en dan weer plat, refereert Lenferink aan ons collectieve ‘idee’ van het voorwerp. Haast zoals een kind tekent in clichés. Een kast is bruin, een spiegel ovaal, een schemerlamp is een stoffen kap op een steel met een voetje. De wereld gereduceerd tot een overzichtelijk, geruststellend geheel.
Maar er is meer aan de hand. Omdat Lenferink zijn onderwerpen frontaal en beeldvullend in het vlak plaatst, gebeurt er iets vreemds. De voorwerpen zijn heel nadrukkelijk aanwezig, alsof je ze zou kunnen aanraken, maar tegelijk worden ze door hun onmiskenbare ‘platheid’ ontastbaar. Het omgeeft de voorstelling met een zweem van mysterie die de aandacht vasthoudt. Dat wordt versterkt doordat die platheid soms plaatselijk wordt opgeheven. Dan is de lampekap verrassend realistisch van stofuitdrukking of zijn de pootjes van een kast ineens ruimtelijk geschilderd. Steeds zet Lenferink de toeschouwer op het verkeerde been. Hij zoekt niet alleen de uitersten op van het ‘idee’ van een voorwerp, maar brengt eigenlijk ook het schilderij zelf in stelling. Zo beschouwd is Frank Lenferink een conceptueel schilder, die voortgaat op de weg van Magritte’s Ceci n’est pas une pipe.
Toch oogt Lenferinks werk niet conceptueel. Het prettige daaraan is dat een toeschouwer bovenstaande formele aspecten niet hoeft te weten om het werk te kunnen waarderen. De onwetende, blanco toeschouwer zal deze tekst dan ook pas lezen nadat de schilderijen hem of haar hebben geïntrigeerd. Om meer te weten. En niet om te kunnen begrijpen.
Lenferink staat de beschouwer niet in de weg om er op los te interpreteren. Door de ongelooflijke geserreerdheid ervan is zijn werk heel evocatief. De voorstellingen in diepe bruinen, warme groenen en mosterdgelen roepen allerlei associaties op. Er lijkt bijvoorbeeld steeds een jaren dertig sfeer te hangen. Die wordt misschien ingegeven door de strenge eenvoud van de vorm en de kleur, maar het gaat verder dan dat. Al is Lenferink niet geïnteresseerd in het maken van verhalende schilderkunst, toch heeft zijn werk allerlei literaire ‘connotaties’. Woorden en beelden van lang vervlogen auteurs en dichters dwarrelen op. De sfeer in de wereld van Bordewijk dient zich aan, en die van Willem Elschot. Ook de verontrustende stilte uit Het uur U van Martinus Nijhoff lijkt over de gebouwen van Lenferink te hangen.
Niet toevallig zijn dit literaire werken uit de jaren dertig en veertig en is de stijl er een van eenvoud, helderheid en nuchtere, korte zinnen. In de beperking toont zich de meester. Precies zoals Lenferinks schildertaal. En net als deze literatoren weet hij het mysterie achter alledaagse dingen te ‘beschrijven’. Die dingen lijken bij Lenferink een ziel te hebben gekregen. Lading. Gehuld in volstrekte roerloosheid.
Het is opmerkelijk als schilderkunst ‘geschreven beeld’ oproept in plaats van beelden van andere schilderijen, fotografie of film. Lenferinks werk lijkt daarmee tamelijk op zichzelf te staan, afgezien van een enkel voorbeeld uit de schildersgeneratie vóór hem, zoals Jan Roeland (1935), en Jan Beutener (1932).
Daarom lijkt er zelfs sprake van een omkering: kijkend naar de voorstellingen van Lenferink ga je luisteren. Het is net als zitten in een wachtkamer of in een ander vertrek waar je tijdelijk bent overgeleverd aan passiviteit. Het interieur draagt de spanning van je gedachten, die elders zijn. In de andere ruimte. Lenferinks schilderijen zijn als filmbeelden bij de soundtrack van je gedachten.
Hans Sizoo Kunstbeeld 2006
De voorstellingswereld in de schilderijen van Frank Lenferink is het tegendeel van opwindend. Ze toont ons meubelstukken zoals kasten een lits-jumeaux, dressoirs, gordijnen, een boekenrek met slechts enkele boeken, een platenspeler. En zulke huisraad even onpersoonlijk als verantwoord vormgegeven, zonder dat maar een detail verontrust. Bovendien is alles strikt frontaal en van nabij gezien, zonder zicht op een zijkant van wat dan ook en tegen een lege achtergrond die wel een muur moet zijn. Wel werpt hier en daar een kamerlamp zijn schijnsel in de ruimte. Maar zijn vorm, een donkere rechthoek, is de saaiheid zelve en het schijnsel blijft omgrensd als ware het zelf ook een lampenkap. Het huisraad dat er onder staat merkt er dan ook weinig van, gespaard als het blijft van ieder dramatisch licht-donker effect. Kan het onpersoonlijker, kan het braver? - denkt deze of gene kijker misschien. Maar niet de kijker die gewend is een schilderij als schilderij te zien. Als deze ook nog ogen in zijn hoofd heeft raakt hij geïntrigeerd. Want ook een figuratief schilderij is meer dan een voorstelling. Het is inderdaad een schilderij. Wat onder andere inhoudt: verf,kleur, vorm en andere visuele tekens op een oppervlak. De interieurstukken van Lenferink vestigen de aandacht op ook deze identiteit. Zo verbindt dat frontale aanzicht van de motieven alle ruimtelijke plans, ook waar deze achteraan zijn gedacht, met het oppervlak van het schilderij. Bovendien worden de verschillende plans, bijvoorbeeld het voeteneind met daarachter het hoofdeind van een bed, meestal aan drie kanten omringd door een vlak in een ruimtelijk werkende kleur, zodat het voor het oog de muur achteraan kan zijn maar tegelijk ook het beeldvlak vooraan. Het coloriet, in minimaal vijf lagen van dunne verf opgebracht, is daarbij van een diepte die het oog blijft wenken en soms van een klank die verrast. Aan de andere kant krijgt ook de voorstelling hier en daar wat extra accent. Bescheiden details zoals de pootjes onder een dressoir blijken plotseling heel plastisch, subtiele verschuivingen in de kleur of de toon van sommige vlakken doen toch nog een lichtval vermoeden en daarmee een glimp van ruimte. Hier en elders is het resultaat een paradox: een tweevoudigheid, zelfs een tegenstelling die tegelijk als eenheid werkt. Waar houdt de voor ons oog de voorstelling op en waar begint het schilderij als louter schilderij? Wat -zo kan de vraag ook nog luiden- geeft het schilderij ons objectief te zien en wat zien we er vanuit onszelf? De vraag is tevens Lenferinks voornaamste terrein van onderzoek. De karakterloosheid van zijn figuratieve motieven is hem daarbij van dienst daar ze de aandacht tenminste niet afleidt van de vraag. Twee identiteiten van eenzelfde object, daar gaat het om - en Frank Lenferink brengt ze zo dicht als mogelijk bijeen. Beide identiteiten moet daarbij gerespecteerd blijven; aan beide moet gelijkelijk recht worden gedaan.